![]() |
Impara Lingue Online! |
![]() |
|
![]() |
|
| ||||
moeten
| ||||
Ik moet de brief versturen.
| ||||
Ik moet het hotel betalen.
| ||||
Je moet vroeg opstaan.
| ||||
Je moet veel werken.
| ||||
Je moet stipt zijn.
| ||||
Hij moet tanken.
| ||||
Hij moet de auto repareren.
| ||||
Hij moet de auto wassen.
| ||||
Zij moet inkopen doen.
| ||||
Zij moet de woning schoonmaken.
| ||||
Zij moet de was doen.
| ||||
Wij moeten zo meteen naar school.
| ||||
Wij moeten zo meteen naar het werk.
| ||||
Wij moeten zo meteen naar de dokter.
| ||||
Jullie moeten op de bus wachten.
| ||||
Jullie moeten op de trein wachten.
| ||||
Jullie moeten op de taxi wachten.
| ||||